Klimaatverandering
Voor de meeste wetenschappers en de beleidsmakers is de klimaatverandering een feit. De voor Nederland algemeen geaccepteerde meest waarschijnlijke veranderingen voor deze eeuw zijn een stijging van de zeespiegel van maximaal 100 cm, erosie van de kust, nattere en warmere winters met waarschijnlijk hogere rivierafvoeren, vaker drogere en hetere zomers, meer neerslag in kortere perioden en heftigere hagel en onweersbuien. De voorspelling voor de volgende eeuw is dat er een versnelling van de zeespiegelstijging zal optreden. Overstromingen langs de rivieren zullen vaker voorkomen door de hevigere en langdurige neerslag. De zeespiegelstijging zal een verhoging van het rivierpeil en verzilting in het aan de zee grenzende land tot gevolg hebben. (KNMI’14, Klimaatscenario’s voor Nederland, 2014). In het in 2021 verschenen Klimaatsignaal’21 worden alle voorspellingen aangescherpt. Bijvoorbeeld een stijging van de zeespiegel in 2100 van 2 meter komt in zicht. Alle andere gegevens zoals temperaturen, kans op droogte, extreme regenval worden naar boven bijgesteld. [KNMI’21, Klimaatsignaal’21, 2021]
Veranderend klimaat in Nederland
Het KNMI beschrijft in haar rapport KNMI’14 klimaatscenario’s voor de toekomstige klimaatverandering in Nederland. De temperaturen in Nederland blijven stijgen en deze stijging is groter dan het wereldgemiddelde; in de afgelopen 30 jaar warmde Nederland bijna twee keer zo snel op als het wereldgemiddelde. Het ging om 1,4°C in Nederland ten opzichte van 0,7°C gemiddeld voor de wereld tussen 1951 en 2013. De hogere temperatuurgemiddelden in Nederland zijn te verklaren door de toename van wind uit het westen in het winterseizoen. Meer zonnestraling vooral door het afnemen van de luchtverontreiniging was de oorzaak van hogere temperaturen in de zomer. In de toekomst is de verwachte temperatuurstijging het grootst in de winter; dit betekent een aanzienlijke afname van het verwachte aantal vorstdagen. De opwarming is het grootst voor warme zomerdagen en koude winterdagen.
De jaarlijkse neerslag nam in Nederland tussen 1951 en 2013 met gemiddeld 14% toe. Deze toename valt voor een deel te verklaren doordat warmere lucht meer waterdamp kan bevatten. Vooral in de winter neemt de neerslag toe. De temperatuurstijging zorgt ook over het hele jaar voor heftiger buien, vooral in de kustgebieden: per graad opwarming neemt de hoeveelheid neerslag per uur bij extreme buien toe met ongeveer 12%. [KNMI’14, 2014]
Naast de toename van neerslag in het stroomgebied van de Rijn in de winter, die hogere waterstanden in de rivieren tot gevolg heeft, en de hevigere buien in de zomer is er ook een toenemend probleem met droogte. Droogte betekent hele lage waterstanden in de rivieren en dat betekent dat zout water verder de kustgebieden binnendringt. De zomer van 2003 heeft al laten zien wat hete droge zomers voor consequenties kunnen hebben. Toen is zoet water uit het IJsselmeer omgeleid om tegendruk aan het zoute water te kunnen bieden. In 2003 werd bijna het punt bereikt dat door het dalen van de rivierpeilen in combinatie met hoge watertemperaturen rivierwater niet meer voor de koeling van energiecentrales gebruikt kon worden. In 2003 brak ook de veendijk in Wilnis als consequentie van de droogte. De zeespiegelstijging, veroorzaakt door de opwarming van de zeeën en het smelten van de ijskappen, zorgt voor het verder binnendringen van het zoute zeewater met alle consequenties voor de landbouw en natuur. [Watervakblad, 2011]
Bodemdaling vergroot overstromingsrisico
Nederland is een deltagebied. De rivieren Rijn, Eems, Maas en Schelde stromen hier in zee. Terwijl in een natuurlijke delta zonder dijken en dammen de rivieren en de zee door de aanvoer van sediment zorgen voor een natuurlijke ophoging van het land, ook bij een stijgende zeespiegel, is dit door het ingrijpen van de mens in Nederland niet meer het geval. 1000 jaar geleden begonnen de bewoners van de delta dijken aan te leggen om gebieden voor landbouw te ontginnen. Daarnaast werd het veen uit de moerasgebieden achter de duinen tot meters diep uitgegraven waardoor meren ontstonden. Vanaf de 17de eeuw begon men met grootschalige droogmakerijen. De daling van de grondwaterstand leidde tot verdere bodemdaling door klink en oxidatie. Wederom moest het polderpeil worden verlaagd met als gevolg nog meer bodemdaling, enzovoorts. Zo is het bodempeil in West-Nederland sinds de Middeleeuwen meters gedaald en dit proces gaat nog steeds door.
Bijna tweederde van Nederland zou zonder duinen, dijken en dammen regelmatig overstromen. Een groot deel van de Nederlanders woont onder het zeespiegelniveau en daar bevinden zich ook de grootste economische waarden. Het overstromingsrisico kan beheerst worden door dijken te verhogen, maar ook door bij de ruimtelijke inrichting meer met de gevolgen van een eventuele overstroming rekening te houden door op terpen te bouwen. Er kan meer variatie ontstaan in risico’s en functies van gebieden. Er kan eerder geaccepteerd worden dat sportvelden of recreatiegebieden overstromen dan een dichtbevolkte wijk. [Brinke et al., 2008]
Verdroging
Naast de overvloed aan water in sommige perioden worden de problemen omtrent verdroging die worden veroorzaakt door langere perioden zonder neerslag en versnelde afvoer steeds meer merkbaar. Dit heeft gevolgen voor flora en fauna, vereist een ander stedelijk groenbeheer en een andere aanplant maar kan ook tot schade leiden aan funderingen van gebouwen in de stad. Daarnaast heeft verdroging het schaarser worden van de bronnen voor de drinkwaterproductie en tekorten van koelwater voor de elektriciteitsproductie tot gevolg.
Verdroging leidt tot een sterkere vervuiling van oppervlaktewater. Door de toenemende verharding in steden onder andere op bedrijventerreinen en in tuinen wordt het effect van de door de klimaatverandering veroorzaakte verdroging versterkt.
Bewustzijn
Het waterbewustzijn van de stadsbewoners is verdwenen doordat water en de waterkringlopen minder beleefbaar zijn geworden in de tweede helft van de vorige eeuw door het aanleggen van riolen, het afvoeren van regenwater door riolen en het dempen of overkluizen van grachten. Het transporteren van drinkwater over grote afstanden en het verwerken van afvalwater buiten de stad, het verlies aan betekenis van water als transportmedium en de lage drinkwaterprijs hebben er verder aan bijgedragen het waterbewustzijn af te breken. Minder bewustzijn leidt tot minder betrokkenheid en tot verspilling van grondstoffen, potentiële kwaliteiten en natuurwaarden. De waterkringloop is slechts een voorbeeld van deze problematiek. De centralisatieprocessen komen aan hun grenzen. Hierdoor is er in toenemende mate aandacht voor alternatieven in het waterbeheer in relatie tot de gebouwde omgeving. Recent is er ook weer meer aandacht voor natuurwaarden en belevingskwaliteit van water en natuur in de stad. Alleen als we het water en de natuur weer een waardevolle plaats in onze steden geven, zullen ze ook in ons bewustzijn een prominente plaats krijgen. Of moeten ze eerst in ons bewustzijn een prominente plaats krijgen voor ze weer in onze steden als spirituele drager en oorsprong van alle leven verschijnt? Door de gevolgen van de klimaatverandering eisen het water en de natuur weer letterlijk de plaats op die ze in de afgelopen eeuw is ontnomen.