Groene gevels zorgen ervoor dat gevels minder opwarmen en ook minder warmte verliezen. De planten zorgen tevens voor verdamping wat eveneens bijdraagt aan een koeler stadsklimaat.
Gevelbegroeiing staat in de belangstelling. Al eeuwen worden bepaalde klimmers zoals blauweregen, wilde wingerd en andere gebruikt om gevels te verfraaien. In Duitsland wordt gevelbeplanting zelfs ‘Architektentrost’ genoemd omdat menig mislukt ontwerp door gevelbeplanting aan het zicht onttrokken wordt. Recent wordt in de grote steden gevelbeplanting toegepast om veel meer te bewerkstelligen, zoals fijnstof binden en een bijdrage leveren aan het koelen van de stad. Voordeel van gevelbeplanting is dat ze vrij weinig ruimtebeslag legt op het intensief gebruikte stedelijke maaiveld en toch veel vierkante meters verticaal groen realiseert.
Hierbij moet niet vergeten worden dat een gevelplant die in de loop der jaren een gebouw van vijf verdiepingen kan bedekken ook voldoende ruimte voor haar wortels moet hebben om gezond te blijven. Er is dus niet veel ruimte op het maaiveld nodig maar wel wat ruimte onder het maaiveld.
Toepassing en ontwerp
Vier manieren van gevelbeplanting
Er zijn vier manieren waarop beplanting aan gevels kan worden aangebracht:
- Zelfhechtende klimplanten, die klimmen en hechten zichzelf met hechtorganen (hechtschijfjes of hechtwortels).
- Klimplanten die een op afstand van de muur geplaatste constructie nodig hebben om te groeien en te klimmen.
- Hangende planten die kunnen groeien vanuit bakken op het dak of een balkon. De planten in bakken hebben meer zorg nodig: bemesting, bewatering en bescherming tegen vorst.
- Verticale geveltuinen, waarbij planten vanuit bakken aan de gevel groeien of op een substraat dat aan de gevel bevestigd is. Dit zijn over het algemeen kostbare en kwetsbare oplossingen omdat ze intensief onderhoud, bewatering en bemesting vereisen. Het is dan ook de vraag hoe duurzaam deze oplossingen zijn. Ze zouden alleen daar toegepast moeten worden waar gevelplanten in de volle grond niet mogelijk zijn. Hermy, et al. 2005
Vier plantentypen: hechters, winders, rankers en enteraars
Er worden vier basistypen van gevelbeplanting onderscheiden:
- Hechters, zelfhechtende soorten
- Winders, slingerplanten
- Rankers, rankenvormende soorten
- Enteraars, steunklimmers of leigroen
Zelfhechtende soorten hebben geen klimhulp nodig. Zij hebben zuignapjes of hechtworteltjes die van het licht afgroeien. Hier is het dus van belang dat de gevel geen scheuren vertoont en dat open stootvoegen en ventilatieopeningen en andere aansluitingen vrij van beplanting worden gehouden om schade te voorkomen. Klimop is de bekendste zelfhechtende soort.
Slingerplanten of winders vormen de belangrijkste vorm van klimplanten. De hoofdstengels of zijstengels winden zich op zoek naar licht om boomstammen, draden en andere hulpstukken; zij hebben dus altijd een klimhulp nodig als ze gebruikt worden als gevelbegroeiing. Blauwe regen is een voorbeeld van een slingerplant.

Rankers hebben specifieke draadvormige orgaantjes die zich om de klimhulp winden. Dus ook rankers hebben een klimhulp nodig en bekende vertegenwoordigers zijn de druif, wilde wingerd en clematis.
De enteraars zijn voorzien van doornen en haakjes waarmee de plant op de klimhulp rust. Klimrozen en winterjasmijn zijn enteraars.
Soorten die een klimhulp nodig hebben, kunnen ook in combinatie met zelfhechtende soorten toegepast worden en deze als klimhulp gebruiken. Klimplanten komen van nature voornamelijk in bossen, struwelen en bosranden voor. Dit zijn beschutte omstandigheden. Het is daarom wenselijk om de voet van een klimplant te beschermen door bijvoorbeeld andere planten. Hermy, et al. 2005

- a. bevestiging met zuignapjes
- b. bevestiging met hechtworteltjes
- c. slingerplanten of winders
- d. bladsteel
- e. rankers
- f. enteraars
Verticale geveltuinen
Verticale geveltuinen zijn een recente ontwikkeling. Ze worden door verschillende producenten aangeboden. Het zijn geprefabriceerde gevelelementen die voor de gevel geplaatst worden en geen verbinding met de bodem hebben. Het zijn modulaire gevelelementen die gevuld zijn met substraat. Ze zijn altijd voorzien van een be- en ontwateringssysteem meestal automatisch aangestuurd, desgewenst ook op afstand. Vochtsensoren zorgen voor de nodige be- en ontwatering, en voedsel bij automatische systemen.
Op de gevel moet een onderconstructie geplaatst worden waaraan de modulaire elementen bevestigd kunnen worden. De elementen kunnen ook als buitenspouw aangebracht worden. De extra belasting van de elementen is afhankelijk van het systeem circa 80 kg/m². Nadeel van een geveltuin is dat deze meer onderhoud vraagt, bewatering en een beheerssysteem nodig heeft. Dit is wezenlijk duurder dan een conventionele gevelbeplanting. Voordeel is dat het systeem geen vaste grond nodig heeft en dus geschikt is voor vrijwel elke situatie. Bij een goed ontwerp en beheer is de gevel sneller en gelijkmatiger begroeid. De milieueffecten, zoals fijnstofbinding en temperen van hittestress zijn vergelijkbaar met die van grondgebonden gevelbeplanting.


Voordelen
Er is veel discussie over de voor- en nadelen van gevelbeplanting. Nu het nut met betrekking tot fijnstofbinding (ofwel dit zeer betrekkelijk is, zie thema Luchtkwaliteit) en het verlagen van de stedelijke temperaturen duidelijk is, blijken ook de bezwaren met betrekking tot vocht, gebouwbeschadigingen en overlast van ongedierte meer op de achtergrond te raken. Hermy, et al. 2005
Niet-bladverliezende planten beschermen een gebouw juist tegen slagregens en houden de muren van gebouwen droog.
Aandachtspunten
Het is wel zo dat gebouwen die last hebben van optrekkend vocht door een al aanwezige gebouwschade wel last kunnen hebben van gevelbeplanting omdat de beplanting de verdamping van het vocht belemmert.

Vaak wordt gesproken over schade door wortels van zelfklimmers aan gevels. Hiervoor geldt hetzelfde; alleen gevels die al ondichte voegen hebben of scheuren vertonen zullen last krijgen van indringende wortels. Het is dus zaak een gebouw voor het aanbrengen van gevelbeplanting op schade te controleren en deze zonodig te herstellen. Klimplanten hebben wel jaarlijks onderhoud nodig. Ramen, dakranden en dergelijke moeten ontdaan worden van de wortels en de uitlopers van de planten om schade te voorkomen.
Bepaalde gevels, zoals gevels van plaatmateriaal met veel voegen, zijn minder geschikt om als groene gevel toegepast te worden.
Sommigen zijn bevreesd voor het binnendringen van insecten en spinnen in de woonhuizen door het aanwezige gevelgroen. Dit is minder als de open delen vrijgehouden worden van gevelbegroeiing. Vogels worden over het algemeen niet als storend ervaren. Het is duidelijk dat de aanwezige fauna op een begroeide gevel twee tot drie keer zo groot is dan op een onbegroeide gevel, afhankelijk van de leeftijd van de begroeiing en de soort. Hermy, et al. 2005

Effectiviteit
Gevelgroen schermt de gevel af tegen directe zoninstraling. Hierdoor warmt de gevel minder op, absorbeert ze minder warmte en straalt ’s nachts minder warmte af. Daarnaast verdampen de planten water. Dit heeft weer een koelend effect op de omgeving. Gevelgroen heeft dus een dempend effect op de maximale temperaturen.
Voor de schaduwwerking kunnen klimplanten ook voor pergola’s gebruikt worden.

Stof en aerosolen
Planten binden stof en aerosolen, zoals de zware metalen lood en cadmium, uit de lucht. De stoffen slaan veelal neer op de bladeren, worden door de regen weer afgespoeld en belanden dan in de ondergrond. Een ander deel van de stoffen wordt door de plant opgenomen en opgeslagen. De opname blijkt groter in de nabijheid van drukke verkeerswegen waar natuurlijk ook meer verontreiniging in de lucht aanwezig is. De opname is afhankelijk van bladoppervlakteindex (verhouding tussen de bladoppervlakte en het door de bladeren ingenomen geveloppervlak) en de soort plant.
Het binden van stof heeft ook invloed op het onderhoudsinterval van de gevel; zo kunnen gestucte gevels in Duitsland die normaliter om de vijf jaar geschilderd zouden moeten worden eens in de elf jaar geschilderd worden Hermy, et al. 2005 (zie thema Luchtkwaliteit).
In de fotosynthese gebruiken planten CO2 uit de lucht en produceren ze zuurstof die ze aan de lucht afstaan. Daarnaast wordt er ook stikstof en ozon uit de lucht geabsorbeerd.
Door een gevarieerde aanplant in soorten wordt het beeld aantrekkelijker en wordt ook de opnamecapaciteit voor verontreinigingen groter. Verschillende soorten planten nemen in meer of mindere mate verschillende verontreinigingen uit de lucht op. Het effect van beplanting op de luchtkwaliteit in sterk verontreinigde gebieden in de stad is gering (zie hoofdstuk Luchtkwaliteit).
Naast de hogere luchtkwaliteit in de nabijheid van groen en het koelend effect heeft groen in de stad vele positieve effecten op gezondheid, herstel en de capaciteit voor stresshantering. Gevelbeplanting heeft het voordeel dat in uitermate dichte bebouwing waar weinig mogelijkheden voor groen op het maaiveld zijn nog vele vierkante meters verticaal groen gerealiseerd kunnen worden.

Energiebesparing
Gevelbeplanting beschermt een gebouw tegen de opwarming door de zon in de zomer en houdt het koeler. In de winter kan de gevelbeplanting door het beperken van de wind en daarmee de convectieverliezen langs de gevel en het stilstaande luchtkussen tussen beplanting en gebouw de warmteverliezen beperken. Een stilstaande luchtlaag van 5 cm komt overeen met een K-waarde van circa 2,9 W/m²K en is dus vergelijkbaar met de warmte-isolatie van dubbelglas. Dikkere luchtlagen verbeteren de isolatie niet significant, omdat dan weer de confectieverliezen door de schoorsteenwerking toenemen. Dit zou verholpen kunnen worden door het compartimenteren van de gevelbeplanting door bijvoorbeeld de groeiondersteuning.
Het schoorsteeneffect, hiermee is bedoeld de opwaartse luchtstroom tussen gevel en beplanting, kan in de zomer voor koeling juist gewenst zijn. Er kan gekozen worden voor bladverliezende of bladhoudende gevelplanten afhankelijk van het gewenste effect. Bladverliezende planten houden de zoninstraling in de zomer buiten en laten de zon in de winter wel binnen. Krusche, et al. 1982
Buitenmuur zonder beplanting | Buitenmuur met beplanting | Verbetering |
K- value | K- value | % |
1.5 | 1.0 | 33 |
1.0 | 0.75 | 25 |
0.6 | 0.5 | 16 |
0.3 | 0.27 | 10 |
Geluidsabsorptie
Groene gevels dempen het straatgeluid met 2,5 dB tot 3 dB en zorgen ervoor dat de interne reflectie tussen gevels aan weerskanten van een straat minder wordt. Wong, N.H. et al. 2010


Criteria bij de keuze van soorten en variëteiten
Om een succesvolle en onderhoudsarme keuze van klimplanten te maken moet met verschillende randvoorwaarden rekening gehouden worden. Om zo min mogelijk onderhoud aan de plant te hoeven verrichten is het gunstig om een plant met een natuurlijke groeihoogte te kiezen die bij de gewenste groeihoogte op de gevel past.
Zelfhechters met een groeihoogte tot 30 m
Nederlandse namen | Wetenschappelijke namen |
Klimop | Hedera Helix |
Driedelige wingerd | Parthenocissus |
Zelfhechters met een groeihoogte van 8-25 m
Nederlandse namen | Wetenschappelijke namen |
Amerikaanse trompetbloem | Campsis radicans |
Bosrank | Clematis vitalba |
Boomwurger | Celastrus orbiculatus |
Bruidssluier | Fallopia baldschuanica |
Chinese blauweregen | Wisteria sinensis |
Zelfhechters en klimmers met klimhulpen met een groeihoogte van 5 – 15 m
Nederlandse namen | Wetenschappelijke namen |
Kiwi | Actinidia chinensis |
Duitse pijp | Aristolochia |
Wilde hop | Humulus lupulus |
Kamperfoelie | Lonicera |
Vijfdelige wingerd | Parthenocissus family |
Japanse blauweregen | Wisteria floribunda |
Kleine klimmers met een groeihoogte tot 5 m
Nederlandse namen | Wetenschappelijke namen |
Bosrank hybriden | Clematis vitalba |
Japanse kardinaalsmuts | Euonymus |
Spekwortel | Dioscorea communis |
Klimrozen | Rosa Santana |
Kleine klimplanten
Nederlandse namen | Wetenschappelijke namen |
Heggerank | Bryonia dioica |
Akkerwinde | Convolvulus arvensis |
Haagwinde | Convolvulus sepium |
Bitterzoet | Solanum dulcamara |
Reukerwt | Lathyrus odoratus |
Planten in bakken moeten tegen grotere extremen bestand zijn. Zo worden ze bedreigd door vorst en droogvriezen in de winter maar ook door droogte in de zomer en teveel aan water in de bakken in natte perioden.
De keuze van het soort beplanting is afhankelijk van de oriëntatie van de gevel en moet zorgvuldig uitgekozen worden. Afhankelijk van het gewenste effect kan bijvoorbeeld voor een noordgevel het beste een niet bladverliezende, zelfklimmende soort gekozen worden die goed tegen schaduw kan. Voor een zuidgevel is misschien een bladverliezende soort op een klimhulp handig, aangezien deze goed als buitenzonwering kan dienen. Voor een zuidgevel zijn ook zonminnende fruitsoorten denkbaar, zoals druiven.
Literatuur
- Hermy M., Schauvliege M. & Tijskens G.; Groenbeheer – een verhaal met toekomst; Velt i.s.m. afdeling Bos & Groen, Berchem, 2005
- Krusche P. & M., Althaus D. & Gabriel I.; Ökologisches Bauen – Herausgegeben vom Umweltbundesamt; Bauverlag GmbH, Wiesbaden & Berlin, 1982Krusche P. & M., Althaus D. & Gabriel I.; Ökologisches Bauen – Herausgegeben vom Umweltbundesamt; Bauverlag GmbH, Wiesbaden & Berlin, 1982
- Wong N.H. et al.; Acoustics evaluation of vertical greenery systems for building walls; Building and Environment, 2010, 45: p. 411-420