Natuur in de stad is geen tweederangs natuur. Ze is niet minder natuurlijk dan ieder cultuurlandschap waar we heen gaan als we de ‘natuur’ in willen. In tegendeel ‘stadsnatuur’ is meer divers, minder bedreigd en wordt minder belast dan de natuur in de agrarisch gebruikte gebieden. Maar vooral is ze dichterbij!
We hebben te weinig aandacht voor de planten en dieren in de stad. In de publicatie worden vragen behandeld, zoals:
- Waarom is de stadsnatuur zoals ze is?
- Wat zijn de redenen voor de verrassende diversiteit die we in de steden vinden?
- Welke kansen biedt de ‘Natuur in de stad’?
- Wat betekent dit voor de verdere ontwikkeling van onze steden?
Deze vragen worden in de uitgebreide publicatie besproken en aan de hand van veel voorbeelden nader toegelicht en onderbouwd. Daarnaast biedt de publicatie een overzicht en samenvatting van veel studies in diverse Duitse steden die zijn uitgevoerd in de afgelopen decennia en laat zien dat:
- De stad is aantrekkelijk voor mens en dier. De redenen hiervoor zijn de rijke structuren binnen de stad, voedselarme, droge en warme biotopen en relatief beschermde leefgebieden. Besproken worden de effecten van klimaatverandering en hoe zich de stedelijke biodiversiteit heeft ontwikkeld.
- Weersproken wordt het vooroordeel dat stadsnatuur tweederangs natuur is en dat de stad natuurarm is en het buitengebied meer natuurlijk is.
- Er worden onverwachte effecten getoond, zoals dat hoe groter de stad is des te meer zangvogels er per hectare worden gevonden en dat de klimaatverandering een minder groot effect heeft op de populatie dan verwacht.
- Er is aandacht voor veel bijzonderheden zoals dat de stad in zijn geheel als een gemengd bos beschouwd kan worden.
- Uiteraard zijn er ook uitdagingen, te veel eenden, teken en doorgebeten autokabels door marters.
De stad is aantrekkelijk voor mens en natuur
Veel mensen trekken om diverse redenen naar de groeiende steden. Steden zijn zo aantrekkelijk dat de soortendiversiteit van bijvoorbeeld vogels met de groei van de stad mee groeit en niet slinkt. Berlijn blijkt de vogelrijkste stad van Duitsland te zijn. In de Duitse hoofdstad leven ca. twee derde van alle vogelsoorten die tussen de Alpen en Noordzee voorkomen. Als men de overwinterende gasten meerekent, zijn er op iedere inwoner 2 tot 3 vogels. Voor andere diersoorten komt men tot vergelijkbare conclusies, zover er onderzoeken beschikbaar zijn. Uitzonderingen zijn soorten grote vogels en soorten die de zee of het hooggebergte nodig hebben.
Bij wild groeiende planten die niet aangeplant werden is er in onderzoeken in het stedelijk gebied in de laatste decennia ook een grote diversiteit aangetroffen. Deze is dubbel zo groot als in het agrarisch gebruikt buitengebied. De diversiteit van aangeplante soorten in stedelijke tuinen is niet meegenomen maar ook hiervan zijn vele met hun bloemen van waarde voor insecten.
Het ‘stadslandschap’ is een extra cultuurlandschap met eigen kwaliteiten
Het voorkomen van vogelsoorten is wereldwijd het beste gedocumenteerd van alle soorten.
Hieruit blijkt dat steden ver bovengemiddeld rijker aan vogelsoorten zijn dan een gemiddeld gebied met dezelfde afmetingen. 15 tot 20 of meer procenten ligt het stedelijk gebied boven de verwachtingen. Hierbij is meegenomen dat de soortendiversiteit groter wordt met het grotere oppervlak.
Hoewel in het agrarisch gebruikte gebied de soortendiversiteit in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw sterk terugliep, bleef ze in de steden gelijk of werd ze zelfs groter (redactie: in Nederlandse steden loopt de biodiversiteit de laatste jaren terug). Alleen heel schuwe soorten mijden de stad.
Het hoge aantal vogels in de broedperiode wordt niet verklaard door het bijvoeren in de winter, maar wel door het eveneens hoge aantal insecten in de stad; dat blijkt uit metingen.
Ook vlinders komen in betrekkelijk hoge aantallen in stedelijk gebied voor. Dit wordt verklaard door het hoge aantal wildgroeiende planten. Indrukwekkende onderzoeken tonen aan dat het aantal wild groeiende planten in de Berlijnse binnenstad met 230 verschillende soorten per km² hoger is dan in de stadsrand en in de buitengebieden.
Net als bij vogels en vlinders werden in woongebieden met losstaande bebouwing de hoogste soortenaantallen gemeten. Voor dieren en planten zijn de steden blijkbaar helemaal niet onherbergzaam maar juist aantrekkelijk. De soorten komen vanzelf, vestigen zich zonder ondersteuning van de mens en worden een nieuw soort gemeenschap: ‘stedelijke biocenoses’.
Oorzaak 1 voor grote biodiversiteit in de stad: Structuurrijk stadslandschap
Steden bieden heel veel structuren: bebouwing van verschillende hoogten, gazons, verkeerslijnen, bomen, hagen, zonnige zuidgeoriënteerde gebieden, koele schaduwrijke gebieden en vaak is er ook een rivier in de stad. Hierdoor voorzien steden in bijna alle soorten leefgebieden.
Gebouwen, vooral oude massieve, zoals kastelen en stadsmuren komen overeen met een rotslandschap. Wolkenkrabbers met glasgevels bieden geen houvast voor vogels en zijn dus niet van waarde.
Naast het structuurelement rots vormen de uitbreidingswijken met hun tuinen, grasvelden, parken, bossen en waterpartijen leefgebieden vergelijkbaar met bosranden.
Uit een groot aantal onderzoeken blijkt dat diversiteit in structuur de diversiteit in soortenrijkdom versterkt en vaak zelfs voorwaarde scheppend is. Verschillende leefgebieden, biotopen genaamd, zijn op verschillende tijdstippen verschillend productief. Samen vormen ze de mozaïekstenen van één grotere biotoop met een veel grotere soortendiversiteit.
De stad is als een archipel. Met het toenemen van de grootte van een eiland stijgt het aantal soorten dubbel zo hard als bij een even groot gebied op het vaste land. Maar bij een combinatie ven eilanden, een archipel, verloopt de toename van soorten nog steiler. Zo heeft de Indonesische archipel per vierkante kilometer meer dan tweemaal zoveel vogelsoorten als het algemeen verondersteld soorten rijkste gebied, de Amazonas.
In de stad zijn er veel hindernissen voor de uitbreiding van soorten maar daar staat tegenover dat de afstanden klein zijn. Bijkomend voordeel voor kleine dieren en insecten is het geringere gebruik van bestrijdingsmiddelen in de stad.
Oorzaak 2 voor grote biodiversiteit in de stad: Voedselarme, droge en warme biotopen
In de steden zijn grote delen van het oppervlak bebouwd of verhard. In de binnensteden vindt men vooral kleine parken. In de stadsranden neemt het aandeel bebouwde en verharde oppervlak af tot onder 50%.
Overbemesting door stikstof in de lucht afkomstig van verbranding, door kunstmest en door nitriet uit drijfmest veroorzaakte in de laatste decennia een grotere teruggang van soorten dan de herverkaveling. De door de landbouw gebruikte oppervlakken veroorzaken dan ook het grootste deel van het verlies aan soorten. In de steden vind je deze overbemesting niet.
Daarom blijven in de stad de meestal magere, voedselarme condities behouden. De snelle groei van planten in de overbemeste gebieden zorgt voor lagere temperaturen aan de grond en een vochtigere grond. De meeste insecten en andere kleine dieren hebben droge en warme omstandigheden nodig. Het verdwijnen van soorten vindt dan ook sterker plaats op oorspronkelijk magere weilanden die bemest worden dan in bossen. In de steden bleven de omstandigheden gunstiger omdat het grote aandeel bebouwing voor de warmteopslag en door warmteafgifte voor droge en warme omstandigheden zorgt. In stedelijk gebied, vooral in grote steden, kunnen grote arealen voedselarm blijven. Ook zorgen ingrepen steeds weer voor het vermageren van grond ten opzichte van de overbemeste landbouwgrond.
De soortenrijkdom van het stedelijk gebied hangt grotendeels af van het voedselarm blijven van de biotopen. De toename van de verharding die lang als een nadeel werd gezien, blijkt nader bezien voorwaarde te zijn voor het behoud van soortenrijkdom. Het idee dat de stad slecht is en het land goed is, is achterhaald.
Oorzaak 3 voor grote biodiversiteit in de stad: Beschermd en veilig leefgebied
Hun schuwe karakter ontneemt veel vogels en zoogdieren de mogelijkheid te leven in gebieden waar het eigenlijk mogelijk zou zijn. De buitengebieden zijn door bejaging en door de verstoringen door het gebruik van landbouwmachines niet meer veilig. Op kleine arealen in stedelijk gebied leven veel soorten. De vogels hebben geleerd dat in de stad geen of bijna nooit gevaar dreigt. Mensen zijn voor hen vrijwel betekenisloos, deze blijven op de wegen en blijven zo op een calculeerbare afstand van de rustende, zich voortplantende of voedselzoekende vogels.
Waar dieren niet meer attent op verstoring hoeven te zijn regenereren ze zich weer in aantal en soort. Dat is een groot voordeel van het leven in de stad. Bij vogels en zoogdieren draagt dit eraan bij, dat deze bijzonder gevoelige en tot leren in staat zijnde dieren in de stad in grotere aantallen en met een hogere soortenrijkdom voorkomen dan in qua oppervlak vergelijkbare buitengebieden.