Inleiding
Biodiversiteit is een begrip voor de mate van verscheidenheid aan levensvormen in een ecosysteem [Wikipedia, 2011]. De biodiversiteit op aarde heeft zich ontwikkeld in miljoenen jaren. De menselijk ingrepen hebben een dramatische invloed op het ecologisch erfgoed. In de afgelopen 200 jaar zijn meer soorten uitgestorven dan in de 65 miljoen jaar daarvoor. Dit proces bedreigt het vermogen van ons ecosysteem om ons te voorzien van zuurstof, water en grond van goede kwaliteit. TCPA, 2004
De functies van een ecosysteem worden ecosysteemdiensten genoemd. Een ecosysteemdienst kan het leveren van voedsel, brandhout, medicijnen of drinkwater zijn maar ook het zuiveren van lucht en water, het bestuiven van gewassen, het vasthouden van grond, het opslaan van koolstof en het reguleren van temperatuur zijn ecosysteemdiensten. Ecosystemen zijn belangrijk voor recreatie en geven identiteit aan een plek een ‘heimatgevoel’ of juist prettige prikkels zoals wanneer men een natuurgebied bezoekt. Daarnaast zorgen ecosystemen voor zaadverspreiding, bijvoorbeeld door vogels, en nutriëntenverspreiding. Beintema, 2011
“In Nederland is de biodiversiteit afgenomen tot circa 15% van de oorspronkelijke situatie. Het verlies aan biodiversiteit is daarmee aanzienlijk groter dan elders in Europa en de wereld.
In Nederland daalde de biodiversiteit van ongeveer 40% in 1900 tot ongeveer 15% in 2000. De Biodiversiteit is hier uitgedrukt in MSA: Mean Species Abundance. Een MSA van 15% betekent dat de populaties van inheemse planten- en diersoorten gemiddeld een omvang hebben van 15% van de natuurlijke situatie. De MSA geeft dus weer hoeveel van de oorspronkelijke biodiversiteit nog over is. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang zijn landgebruiksverandering, milieudruk en versnippering van ecosystemen.
In vergelijking tot Europa en de rest van de wereld heeft Nederland aanzienlijk minder biodiversiteit over. In Europa als geheel resteert nog bijna de helft van de oorspronkelijke biodiversiteit. Op wereldschaal is ruim 70% behouden gebleven. In Nederland neemt wel de snelheid van verlies momenteel af. In Nederland gaat vooral de biodiversiteit van heiden, halfnatuurlijke graslanden en agrarisch gebied nog steeds verder achteruit. Bossen en duinen stabiliseren en gaan lokaal zelfs vooruit. Mondiaal vindt het biodiversiteitsverlies vooral plaats in bossen, graslanden en savannes.
Homogenisatie
Ten grondslag aan het biodiversiteitsverlies ligt een proces van homogenisatie (Lockwood & MacKinney, 2001). Veel oorspronkelijke soorten verdwijnen, terwijl enkele andere opportunistische soorten sterk in aantal toenemen. Opvallend is dat de lokale soortenrijkdom aanvankelijk vaak toeneemt door de komst van de opportunisten. Dit zijn steeds dezelfde soorten, die zich in veel verschillende ecosystemen thuis voelen. Na enige tijd verdwijnen steeds meer karakteristieke soorten. Zo gaan ecosystemen steeds meer op elkaar lijken: homogenisatie. Het aantal soorten per ecosysteem blijft ongeveer gelijk.” PBL, 2010
In tegenstelling tot de ontwikkeling op het platteland zoals hierboven beschreven, is er meer natuur en biodiversiteit in de stad dan de meesten zullen verwachten. Natuur in de stad is geen tweederangs natuur vergeleken met de natuur van ons agrarisch gebied, legt de zoöloog Reichholf uit in zijn boek ‘Stadtnatur’. Integendeel, stadsnatuur is diverser dan het cultuurlandschap en vooral ook dichterbij. Tegenwoordig zijn de steden eilanden van diversiteit geworden die omgeven worden door een monotoner cultuurlandschap. Dit is een verrassend idee voor mensen die denken dat natuur alleen buiten de stad waardevol is en aldaar een grotere mate aan biodiversiteit vertoont. Inmiddels leeft meer dan de helft van de mensen in de stad; dezelfde tendens lijkt te gelden voor flora en fauna.
Tegenwoordig treft men vossen, bevers en everzwijnen aan in stadsparken en in woongebieden. Wat maakt de stad zo aantrekkelijk en is er inderdaad meer leven in de stad?
Het blijkt dat de structuur van de stad, afwisseling van hoog- en laaggroen en rotsformaties in de vorm van gebouwen een diversiteit aan microklimaten bewerkstelligen die een evenredige diversiteit aan flora en fauna mogelijk maakt. Daarnaast is de voedselarmere bodem in de stad voor flora vergeleken met die van het agrarisch gebruikte gebied gunstiger. Minder verstoringen door jagers en minder hardrijdende auto’s en de aanwezige voedselresten zijn reden dat de stad zich tot een aantrekkelijk leefgebied voor fauna ontwikkeld heeft. De hogere temperaturen en meer beschutte plekken zijn eveneens reden voor meer flora en fauna in de stad. De sterke terugloop van de soortendiversiteit in het agrarisch gebruikte gebied is veroorzaakt door de ruilverkaveling en het verdwijnen van de kleinschalige structuren die geleid heeft tot het verdwijnen van veel hagen en bomen en tot minder intensief beheerde stukken grond op het land. Een tweede klap voor de biodiversiteit op het land is het toegenomen gebruik van bemesting en bestrijdingsmiddelen. Reichholf, 2007
Het verbonden-eilanden-effect
Er bestaat een formule waarmee voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld Centraal-Europa, afhankelijk van de afmeting het te verwachten aantal soorten broedvogels berekend kan worden. Met de toename van de afmetingen van het gebied neemt ook het aantal soorten per vierkante kilometer toe. Als het gebied een eilandenachtige structuur heeft, is het aantal soorten nog groter per vierkante kilometer. Dit komt door de grotere hoeveelheid randen en overgangen in de samenhang. In de natuur op aarde is dit verschijnsel bijvoorbeeld waar te nemen in de Indonesische Archipel waar per vierkante kilometer zelfs een nog grotere soortendiversiteit is waargenomen dan in het Amazonegebied. Per vierkante kilometer leven in de Indonesische Archipel twee keer zoveel vogelsoorten als in het Amazonegebied. Reichholf, 2007
Uit tellingen blijkt dat de soortendiversiteit in de steden de afgelopen decennia steeds meer is toegenomen en in het agrarisch gebruikte gebied steeds meer is teruggelopen.
Aantal broedende vogelsoorten in verschillende steden in Duitsland. Dit laat zien dat hoe groter de stad is, hoe meer soorten er zijn.
De grote steden concurreren tegenwoordig in hun soortenrijkdom met menig natuurgebied. Natuurlijk is het zo dat bepaalde zeer schuwe vogelsoorten en soorten die specifieke broedmogelijkheden nodig hebben niet in de stad kunnen leven. Het overleven van de soorten in de stad kan ook nooit een excuus zijn om natuurgebieden te verkleinen of niets te doen aan de soortenterugloop in het agrarisch gebied.
Steden zijn in hun aanbod aan leefgebieden uiterst divers; vaak zijn ze gelegen aan rivieren met uiterwaarden, aan de zee of aan meren. In steden is er bebouwing in variërende dichtheid en hoogte, er zijn kortgemaaide gazons, bomen en boomgroepen, stadsparken, stadsbossen, moestuinen, privé-tuinen, vijvers, sloten, waterpartijen en niet te vergeten zijn er in steden ook altijd verwaarloosde gebieden waarin de natuur haar gang kan gaan. Zonnige en beschaduwde stukken met verschillende maten van opwarming en vochtigheid zorgen voor zeer verschillende microklimaten.
Structuren die in het cultuurlandschap buiten de stad verdwenen zijn, vindt men in de stad. En deze structuren maken diversiteit mogelijk.
Verschil in diversiteit van vogels en vlinders per landschapstype ten opzichte van parken en stadsranden
Diversiteit van wilde plantensoorten in Berlijn per vierkante kilometer
Gemiddeld aantal boomsoorten naar gebruik van het land
Gemiddeld aandeel landschapstypen landelijk en stedelijk in Centraal Europa
Het mozaïek van verschillende biotopen in de stad functioneert vergelijkbaar met de eilandenstructuur van een archipel en zorgt zo voor gradiënten en diversiteit.
Naast de mozaïekstructuren, helpt ook het geringere gebruik van bestrijdingsmiddelen om een grotere diversiteit te behouden of te bereiken. Voor imkers is het bekend dat bijen in de stad meer voedselbronnen hebben en productiever zijn door het grotere aanbod bloeiende planten, maar ook omdat door de opwarming het bloeiseizoen verlengd is. Deze hogere temperaturen komen ook vogels, vlinders en andere dieren ten goede. Het langzamere autoverkeer in de stad leidt tot minder dierlijke slachtoffers en het ontbreken van jagers maakt de stad aantrekkelijker en veiliger voor dieren. Zo is het stadslandschap minder verstorend dan gedacht. Gemiddeld 50% van het stedelijk oppervlak is verhard; op het land is een hoger percentage met monoculturen ‘bebouwd’. Het beeld dat het groene platteland natuurlijker is, is aan herziening toe. Reichholf, 2007
Natuurlijk is het zaak de ‘per ongeluk’ ontstane biodiversiteit in de stad te beschermen en bewust ruimte te scheppen voor de ontwikkeling hiervan. Het niet verharde groene oppervlak in de stad staat zwaar onder druk; er is beleid gericht op verdergaande stedelijke verdichting en particuliere tuinen worden steeds meer verhard.
Naast de schaalvergroting en herverkaveling heeft de overbemesting van de agrarische gronden, die in Europa 50% tot 60% van het oppervlak uitmaken, tot een sterke terugloop van de soortendiversiteit geleid. Dit proces is nog verscherpt door de uitstoot van stikstofverbindingen door verkeer en energieproductie. Hierdoor werden ook natuurgebieden overbemest en groeiden ze dicht met stikstof-minnende soorten. Het oppervlak van steden en grote verkeersverbindingen bedraagt bijvoorbeeld in Duitsland maar 10% van het oppervlak en heeft veel minder invloed op de teruglopende biodiversiteit dan de geïndustrialiserde landbouw. In tegendeel, de steden laten zien dat het ook anders kan. In steden wordt minder bemest en de uitstoot van energiecentrales komt door de hoge schoorstenen verder weg naar beneden. Zo vind je in de steden nog voedselarme en schrale graslanden en kan zich vegetatie op braakliggende gronden ongestoord ontwikkelen. Reichholf, 2007
Een opmerkelijke reden voor de toename van fauna in de stad is dat de stad veiliger en rustiger blijkt voor veel dieren. Dieren verlaten het land waar jacht op hen wordt gemaakt en waar open monofunctionele landschappen weinig beschutting bieden. De stad is aantrekkelijker omdat er meer voedselaanbod is in de vorm van afval maar ook omdat ze daar gevoerd worden. Als de mensen geen gevaar vormen voor de als wild bekend staande dieren kunnen vele diersoorten best in de nabijheid van mensen leven. De schuwheid vermindert met de tijd. Reichholf, 2007
In Berlijn leven inmiddels tweemaal zoveel vossen per m2 als in het Duitse bosgebied. Berlijn heeft stadsboswachters in dienst om de stadsbewoners voor te lichten over de omgang met de wilde dieren en informeert op een website.
In de praktijk blijken planten, die een voedingsarme, droge en warme biotoop nodig hebben en die tot de meest bedreigde soorten horen, het voor een groot deel goed te doen in de stad. De bovenstaande afbeelding laat zien dat de verwachting en de werkelijkheid van het aantal bedreigde soorten volledig uiteenlopen. De biotoop met het grootste oppervlak levert het grootste aandeel in de bedreiging van soorten en het biotoop met het kleinste oppervlak het kleinste.
Bedreigde soorten per gebied in Beieren in Duitsland
De in onbruik geraakte oude industrieterreinen, spoorwegemplacementen en dergelijke huisvesten talrijke planten en kevers, wilde bijen en andere insecten die beschermd zijn of op de rode lijst staan. Het is dus zaak om dergelijke gebieden te beschermen en te behouden. Ongebruikt land staat steeds meer onder druk door het beleid van inbreien en verdichten van steden.
Maar de reden om meer aan diversiteit van natuur in de stad te werken en meer oorspronkelijke inheemse soorten een plek te geven, is toch vooral de beleving. Hoe heerlijk is het om als kind wilde bosaardbeitjes te plukken en te proeven of één van de mooie vlinders of libelles te zien.
Meer natuur in de stad werkt waardeverhogend. Woningen in de buurt van groen of water hebben een hogere waarde dan een vergelijkbare woning zonder groen in de buurt.
Groene en hoogwaardig aangeklede bedrijventerreinen verhuren beter dan karige met alleen beton en asfalt. Voor mensen met een drukbezette agenda is groen in de buurt van wonen en werken van essentiële waarde. Het kan bijdragen aan ontspanning en welzijn.
Van de compacte naar de groene stad
De actuele tendens in de stadsontwikkeling en de stedenbouw is het verdichten van de stad en het ontwikkelen van compacte steden. Hier zou een genuanceerder beleid ontwikkeld kunnen worden dat meer kijkt naar het belang van groen in de stad met betrekking tot recreatie, biodiversiteit, stadsklimaat en de wateropgave. Hier staan we voor een dilemma: aan de ene kant willen we zo compact mogelijk bouwen om het buitengebied te sparen en aan de andere kant willen we groen in de stad en zijn we nu aan het ontdekken hoe waardevol en belangrijk het stedelijke groen is.
Tot het concept van de compacte stad horen ook de functies van groen en blauw en de hierbij behorende ecosysteemdiensten.
Er zijn in ieder geval nog veel mogelijkheden om efficiënter gebruik te maken van ruimte. Daken en gevels kunnen begroend worden. Zelfs in sterk verstedelijkt gebied kan nog een groot deel van het maaiveld onthard worden, veel meer dan nu gebeurt.
Daar waar bijvoorbeeld ‘onkruid’ groeit tussen stoeptegels wordt nauwelijks gebruik gemaakt van deze verharding, anders zouden er geen kruiden groeien, en kunnen de tegels verwijderd worden.
Het verwijderen van groen en niet verhard oppervlak maakt extra waterbergingsvoorzieningen buiten de stad noodzakelijk. Het ontbreken of verdwijnen van recreatiegroen op loopafstand resulteert in meer en langere vervoersbewegingen naar de buitengebieden. Een groenblauwe infrastructuur die het buitengebied met de stad verbindt is voor alle aspecten van de groenblauwe stedenbouw voordelig: voor de ecologische netwerken en dus voor de biodiversiteit, voor de waterbuffering, voor het stadsklimaat, luchtkwaliteit, enzovoorts. In de groenblauwe netwerken kunnen ook stadsrandfuncties zoals moestuinen, volkstuinen, privétuinen, stadsboerderijen, sportvelden en langzaam-verkeersroutes opgenomen worden.
Vuistregels
Het Land Oberösterreich heeft een beleid gericht op het meer natuurlijk inrichten van stedelijke groengebieden. Hiervoor zijn de volgende vijf regels voor natuurlijk stedelijk groenbeheer opgesteld:
- Voedselarm = soortenrijk. Voedselarme gronden hebben veelkleurige soorten en kosten minder energie, geld en arbeid in het onderhoud.
- Wilde planten hebben voorrang. Inheemse wilde planten brengen meer dieren in de stad.
- Groenafval van vandaag is het voedsel voor morgen. Houtsnippers en compost vervangen meststoffen en turf, verbeteren de gezondheid van de planten en zorgen voor minder onderhoud.
- Minder verzorging resulteert in meer soortendiversiteit. In veel levensbehoeften van dieren zoals egels kan voorzien worden door de bladeren en oud hout en wat verdwaalde stenen te laten liggen en wat minder onderhoud te plegen.
- Op de natuur afgestemd waterbeheer. Regenwater zou zoveel mogelijk direct moeten kunnen infiltreren; als dat niet mogelijk is kan het opgestuwd worden in wadi’s of greppel en vijvers. Zo komen ook waterminnende planten en dieren aan hun trekken.
Literatuur
- Beintema N.; Bijna alle planten zijn onmisbaar; NRC Handelsblad, 16 augustus 2011
- Land Oberösterreich; Wege zur Natur – in kommunalen Freiräumen; Akademie für Umwelt und Natur, Linz, 2008
- PBL (Planbureau voor de Leefomgeving); Compendium voor de leefomgeving; Ontwikkeling biodiversiteit (MSA) - Biodiversiteitsverlies in Nederland, Europa en de wereld, 1700‐2000 (indicator 1440, versie 01, 29 januari 2010); www.compendiumvoordeleefomgeving.nl,CBS, Den Haag, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR, Wageningen, 2010
- Reichholf J.H.; Stadtnatur – Eine neue Heimat für Tiere und Planzen; oekom verlag, München, 2007
- TCPA (Town and Country Planning Association); Biodiversity by Design – A guide for sustainable communities; London, 2004