Thema

Energie

Er zijn nog veel ongebruikte mogelijkheden voor duurzame decentrale energie- en warmteproductie in de stad.

‘Das Sonnenschiff’, het zonneschip © Rolf Disch Solar Architecture, Freiburg, Germany

Inleiding

Het willen beperken van de CO2 uitstoot om de klimaatverandering af te remmen heeft geleid tot internationale, Europese en nationale afspraken. De afgelopen jaren is er hard aan gewerkt het energiegebruik in nieuwbouwwoningen en utiliteitsbouw te verlagen door betere isolatie en efficiëntere apparatuur. Binnen de stadsvernieuwing is het behalen van hetzelfde niveau als bijvoorbeeld passiefhuis standaard erg kostbaar. Een aanpak op wijkniveau van de energieproductie en verdeling is efficiënter. Een efficiëntere en meer decentrale aanpak heeft ook consequenties voor de nationale energiestrategie. In dit hoofdstuk wordt een beknopt inzicht gegeven in dit complexe gebied.

Nederlands en Europees beleid

Op Europees niveau is afgesproken dat de CO2-emissies tot 2030 met minstens 55% en in 2050 tot netto 0 uitstoot van CO2 teruggebracht worden ten opzichte van 1990. [Europese Klimaatwet, 2021] Hiermee volgt Europa de conclusies van het IPC rapport.

Niet alleen een stabilisatie van de broeikasgassen is voldoende maar er zal tussen 2070 en 2100 een negatieve globale broeikasemissie bereikt moeten worden. Hohmeyer, 2010

De behoefte aan energie op wereldschaal stijgt nog steeds; inmiddels blijft de energieconsumptie in Europa vrijwel constant en daalt deze zelfs in sommige landen als gevolg van de verbetering van energie-efficiëntie. Van de energie die wereldwijd wordt gebruikt is 80% afkomstig van de fossiele bronnen olie, kolen en gas. In Europa is dit percentage 71%. In Europa wordt op dit moment meer dan 57% van de totale gebruikte energie geïmporteerd.

Elk Europees land heeft een specifieke energiemix. Dit is de verdeling van de verschillende energiebronnen. In de Nederlandse energiemix valt het grote aandeel gas op en het relatief kleine aandeel duurzame bronnen, namelijk 8,4% (2020). Vergelijkbare landen zoals Letland (40%), Zweden (48%) en Denemarken (38 %) hebben bijvoorbeeld een een veel groter aandeel duurzame energie. 

De Europese doelstelling om in 2030 in Europa 32% duurzame energie te gebruiken is een gemiddelde. Alle lidstaten hebben een doelstelling vastgesteld die gebaseerd is op een vergroting van het oorspronkelijke aandeel duurzame energie. Voor Nederland worden deze doelstellingen actueel geformuleerd. EU Directorate-General for Energy, 2011

Omdat elk Europees land een specifieke energiemix heeft met een eigen doelpercentage duurzame energiedragers, zijn de mogelijkheden voor verduurzaming per land verschillend en is er ook per land een eigen beleid ontwikkeld.

Het aandeel van duurzame energie in het totale energiegebruik in Nederland is gering, 11,1% (2020), in vergelijking met de omliggende landen. Van dit aandeel duurzame energie is ongeveer de helft van de opgewekte energie afkomstig van de verbranding van biomassa in de vorm van huishoudelijk afval. Volgens de definitie van de EU is dit geen duurzame bron. De meeste hernieuwbare energie, namelijk 54 procent, komt uit biomassa en 23 procent uit windenergie. De bijdrage van zonne-energie is gegroeid naar 14 procent. De overige bronnen zoals waterkracht, bodemenergie en warmte uit de buitenlucht droegen gezamenlijk 9 procent bij. [CBS, 2021]

Het werken aan de doelstellingen van een verduurzaming van de energieproductie wordt zichtbaar aan de windmolens en PV-daken in veel Europese landen.

Een richtlijn van de EU (EPBD) van 2009 vereist dat alle nieuwe gebouwen vanaf 2021 lage-energiegebouwen zijn en de kleine restvraag aan energie dekken uit duurzame bronnen. Voor publieke gebouwen geldt dit al vanaf 2019. Erhorn-Kluttig et al., 2011

Een groot deel van het energiegebruik vindt plaats in de gebouwde omgeving. De omslag moet dus in steden plaatsvinden.

De wettelijke eisen betreffende gebouwisolatie worden regelmatig aangescherpt. De techniek die nodig is om de Europese doelstellingen te halen, bijvoorbeeld door het realiseren van nul-energiewoningen, is er al, maar wordt nog beperkt toegepast en is kostbaar. De energieverbruikscijfers per vierkante meter woonoppervlak dalen, maar om de gestelde doelstellingen te halen zou een enorme versnelling van de verbetering nodig zijn; die is zeker voor de gebieden van stedelijke herstructurering moeilijk financierbaar. Erhorn-Kluttig et al., 2011

Wijkgerichte aanpak

Passiefhuizen in de nieuwbouw zijn haalbaar; maar om dezelfde efficiëntie binnen de renovatiesector te bereiken zijn onevenredig meer financiële middelen nodig. Noch het percentage van jaarlijks onderhanden gebouwen, noch de kwaliteit van de renovatie zijn voldoende om de boven omschreven Europese doelstellingen te halen.

De kosten voor de verhoging van de isolatiewaarde zijn niet altijd evenredig met de besparing. Het opvoeren van deze isolatieverbetering is maatschappelijk niet overal haalbaar. Hier levert de introductie van wijkgerichte energie- en warmteproductie, alsmede de introductie van smart grids, een hoger rendement en meer mogelijkheden op. Erhorn-Kluttig et al., 2011

Wijkoptimalisatie: cascadering, uitwisseling en decentraal produceren

Veel energieopwekkingsystemen, zoals warmte/krachtkoppeling (WKK), gebruik van biomassa, gebruik van afvalwarmte en gebruik van afval voor energie- en warmteproductie, worden rendabeler bij een groter vermogen. Deze zijn dan ook bij uitstek geschikt voor een wijkgerichte aanpak. Het gebruikmaken van de mogelijkheden van de specifieke wijk in combinatie met een optimalisatie van het hele wijksysteem kan tot een vergelijkbaar rendement leiden als lage-energiegebouwen Erhorn-Kluttig et al., 2011.

Een probleem is dat hiervoor geen standaardoplossingen zijn en dat de oplossingen altijd op de mogelijkheden van de specifieke wijk afgestemd moeten worden. De processen voor een energetische optimalisatie van een wijk zullen langduriger en gecompliceerder zijn. Er kunnen hier dan ook alleen bouwstenen voor een wijkoptimalisatie geleverd worden die voor iedere wijk in een andere samenstelling gebruikt kunnen worden.

Ook zal een wijkaanpak over het algemeen alleen haalbaar zijn in combinatie met een ander transformatieaspect zoals veranderend gebruik of als de wijk om sociale redenen aangepakt wordt Erhorn-Kluttig et al., 2011.

Naast de aanpak van de productie van energie en warmte, en de reductie van de vraag, zal ook een optimalisatie van de verdeling steeds belangrijker worden. Decentrale toevoer van energie, opslag en verdeling vereisen meer flexibiliteit van het net. Smart grids zullen de gebruikers, decentrale en centrale leveranciers en opslag op elkaar aansluiten.

 

Overzicht van het gebruik van steenkool, aardolie, warmte, hernieuwbare energie, elektriciteit en aardgas
Grafiek van het energieverbruik door huishoudens in nederland © CBS
Details

Verbruik van steenkool en aardolie van 1990 tot 2021: van ca. 10 PJ naar 1 PJ.

Verbruik van warmte van 1990 tot 2021: 12 PJ tot 15 PJ.

Verbruik van hernieuwbare energie van 1990 tot 2021: 25 PJ naar 45 PJ.

Verbruik van elektriciteit van 1990 tot 2021: 95 PJ naar 110 PJ

Verbruik van aardgas van 1990 tot 2021: 450 PJ naar 400 PJ met uitschieters tot 550

Duurzame, energieneutrale, of nog beter energieproducerende wijkconcepten zijn zoals eerder vermeld sterk afhankelijk van de mogelijkheden van de wijk. Dichtheid, functies in de wijk, nieuw- of vernieuwbouw, mogelijkheden voor aardwarmte en thermische energie, bodemopslag of aanwezige afvalwarmte van bedrijven zijn enkele van de aspecten die bepalend zijn voor de keuze van een concept.

Een toekomst, waarin smart grids een steeds grotere rol zullen spelen en waarin een combinatie van decentrale en centrale energievoorzieningen optimaal op elkaar afgestemd moeten worden, is afhankelijk van de faciliterende netwerkstructuren. Ook de maatschappelijke tendens dat burgers meer verantwoording nemen voor energievoorzieningen kan gecombineerd worden met de doelstellingen van decentrale en duurzame energieopwekking.

Dit wordt duidelijk bij wijkgerichte energiebedrijven en energiebedrijven die eigendom van burgers zijn, zoals Thermo Bello in Culemborg en de Bürgerkrachtcentrales in Duitsland.

Transitie van centraal naar optimaal

Een op regeneratieve bronnen gebaseerde uitbouw van de energieproductie zal op den duur conflicteren met het bestaande systeem. Kolencentrales en kerncentrales gaan niet goed samen met de transitie naar een volledig regeneratieve energieopwekking. Dit blijkt nu al in Duitsland waar door de energiewet duurzame energie voorrang heeft op energie uit fossiele of nucleaire bronnen. Op sommige dagen wordt in Duitsland al meer dan 100% van de energie door windmolens geleverd. Op die dagen moeten de grote centrales soms uitgeschakeld worden. De discontinuïteit van wind en zon combineert slecht met de traagheid van kern- en kolencentrales. Deze centrales zijn in het tijdperk vóór de toepassing van wind- en zonne-energie voor de inzet van de basislast en middenlast ontworpen. Dat betekent dat ze zo gelijkmatig mogelijk gedurende het hele jaar gebruikt worden. Ze hebben relatief hoge investeringskosten bij relatief lage bedrijfskosten en dus moeten ze om rendabel te zijn zoveel mogelijk bedrijfsuren maken. Hohmeyer, 2010

 

De energie capaciteit in 24 uur geeft aan dat er een basis gebruik van energie is. De basis wordt in de overdag met een gemiddelde vraag aan energie aangevuld. Gedurende de dag en avond zijn er een aantal momenten waarop er een piek in de vraag aan energie is.
Principe van de dagelijkse belasting en onderverdeling gedurende de dag van de elektriciteitsvraag in het net. - Bron: atelier GROENBLAUW, gebaseerd op: Hohmeyer, 2010

Zowel kolen- als kerncentrales zijn wezenlijk minder flexibel dan bijvoorbeeld gascentrales. Zo duurt het voor een kerncentrale die stilgelegd is ongeveer 50 uur tot ze weer opgestart is; voor kolencentrales is dat ongeveer 5 uur. Kerncentrales kunnen niet functioneren onder een vermogen van 50% en worden dan uitgeschakeld. Hohmeyer, 2010

 

Dagelijkse belastingsstructuur en teruglevering van niet-gereguleerde hernieuwbare energiebronnen - Bron: atelier GROENBLAUW, gebaseerd op Hohmeyer, 2010
Details

Dit diagram laat de vraag naar elektriciteit in het net en de stroomtoevoer aan het net zien over een dag. De stroomtoevoer fluctueert sterk, bijvoorbeeld door wisselende hoeveelheden wind en zon. Verder is de vraag ’s nachts groter dan het aanbod. Overdag is dit omgekeerd en is er een energieoverschot dat opgeslagen kan worden. ’s Nachts is er een tekort wat aangevuld moet worden door op korte termijn energiebronnen bij te schakelen (denk hierbij aan gascentrales).

Kerncentrales kunnen het wisselend aanbod duurzame energie dus niet flexibel aanvullen. Gascentrales zijn hier een betere aanvulling op vanwege hun kortere opstarttijd van 20 minuten voor grote centrales en enkele minuten voor gasgestookte WKK-installaties voor wijken of huizen. Ook kunnen gascentrales in de toekomst naar biogas omgebouwd worden. Hohmeyer, 2010

Door een toenemend gebruik van windenergie zal bijvoorbeeld in Denemarken en Duitsland vanaf 2020 geen continue basislast gevraagd worden. Een overbrugging zijn WKK-installaties op huis-,

blok-, en wijkniveau met warmtebuffers die centraal aangestuurd worden om tekorten in de stroomvoorziening te compenseren. Vele kleine installaties vormen een virtueel krachtwerk. Gasgedreven WKK-installaties hebben het voordeel van een hoog rendement, een snelle realisatie van kleine projecten in enkele jaren in tegenstelling tot planning en bouw van grote krachtwerken van 5 tot 10 jaar. Ze zijn als groot virtueel krachtwerk traploos en snel regelbaar als aanvulling op de hernieuwbare bronnen. Een voordeel is ook de korte afschrijvingsperiode van 10 tot 15 jaar van kleinere installaties ten opzichte van grote van 35 tot 50 jaar. Dit maakt flexibeler inspelen op nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hohmeyer, 2010

De netwerkstructuren zullen aangepast en meer afgestemd worden op decentrale opwekking. Waarschijnlijk zullen meer gridachtige structuren ontstaan in plaats van de nu gebruikelijke radiale structuren.

Bedrijfszekerheid

Een andere reden voor de overstap naar meer gridachtige structuren is dat deze minder kwetsbaar zijn. Door de centrale productie kan een uitval van een centrale grote gebieden verlammen zonder dat hier een robuuste noodvoorziening voor is. Bovendien hebben stroomstoringen in de VS laten zien dat op het moment dat er bij een storing in een gebied stroom uit omringende netwerken wordt onttrokken, er een domino-effect kan ontstaan en het getroffen gebied juist groter wordt.

Kwetsbaarheid speelt ook op een ander niveau een rol. Door de centrale productie zijn de grote centrales een mogelijk doelwit voor aanslagen. U.S. Department of Energy, 2011

Smart grids kunnen bovenstaande beperkingen van het net reduceren en een robuuster en duurzamer energienet creëren.

Smart grids

Een smart grid is een netwerk waarin alle beschikbare mogelijkheden worden ingezet om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen en de inzet van duurzame en lokale energiebronnen zo goed mogelijk te faciliteren. De informatietechnologie biedt hiervoor mogelijkheden. Zo kan bijvoorbeeld uitgaande van de huidige situatie, de energieproductie in centrales worden afgestemd op de te verwachten hoeveelheden wind- en zonne-energie. Er kan een variabele prijs worden ingevoerd om de vraagkant te sturen. Elektrische apparaten kunnen hierop aangepast worden, zodat bijvoorbeeld de vaatwasser of wasmachine pas aangaat of de accu wordt opgeladen onder een bepaald prijsniveau.

Doordat in een smart grid iedere afnemer in principe ook producent moet kunnen zijn, kunnen lokale duurzame energiebronnen zoals windmolens en zonnepanelen aangesloten worden.

Verdergaande ontwikkelingen integreren alternatieve, vaak lokale, vormen van energieopslag. Hierbij hoeft niet alleen gedacht te worden aan conventionele accu’s maar kan bijvoorbeeld de bodem als opslagmedium worden gebruik en ook de elektrische accu’s of waterstofaccu’s van auto’s kunnen ingezet worden.

Door de toepassing van smart grids kan de robuustheid van het energiesysteem enorm vergroot worden.

Denemarken werkt hard aan de realisatie van een dergelijk smart grid. Doelstelling in Denemarken is dat in 2020 ieder huishouden met een intelligente meter is uitgerust zodat de mogelijkheid gecreëerd wordt dat bepaalde apparaten zoals wasmachines en vaatwassers aangaan en accu’s worden opgeladen als er veel aanbod van energie is. Danish Ministry of Climate, Energy and Building, 2011

In de VS wordt bij de uitleg van het smart grid ook al rekening gehouden met ‘islanding’. In dit model kunnen netwerken van stadsdelen of dorpen door de koppelingen van de lokale bronnen zoals zonne-energie en windenergie, maar ook de lokaal opgeslagen energie in de accu’s van auto’s omgevormd worden tot een zelfstandig lokaal net, waardoor bij stroomstoringen vitale stedelijke functies zoals hulpdiensten en supermarkten voorrang krijgen en kunnen blijven functioneren.

De smart grids bestaan dus uit een grote verscheidenheid aan technieken. Het is ook niet zo dat een smart grid ‘aangelegd’ kan worden. Het is een langdurige, geleidelijke ontwikkeling met niet alleen technische maar ook juridische, bestuurlijke en sociale aspecten. U.S. Department of Energy, 2011

Kader voor de transitie van fossiele naar vernieuwbare bronnen

Een transitie van fossiel naar vernieuwbaar kan alleen plaatsvinden binnen een totale visie op de duurzame, decentrale en centrale energievoorziening. Duitsland en Denemarken zijn voorbeelden van buurlanden met min of meer vergelijkbare geografische conditie als Nederland, die hiervoor condities  scheppen.

Denemarken heeft als doelstelling om haar energie- en warmteproductie tot 2050 voor 100% te baseren op regeneratieve bronnen en Duitsland voor 80%. Beide landen zetten hierbij in op on- en offshore windfarms. De windenergie wordt aangevuld met lokale mogelijkheden zoals zonne-energie, waterkracht en decentrale WKK-installaties. Daarnaast wordt er hard gewerkt aan de ontwikkeling van opslagmogelijkheden voor elektriciteit.

Uit Duits onderzoek blijkt dat de elektriciteitsvoorziening van Duitsland tot 2050 volledig op basis van regeneratieve bronnen gerealiseerd kan worden.

Ook blijkt uit dezelfde studie dat regeneratieve energie in het gunstigste geval vanaf 2035 en in het meest ongunstige geval vanaf 2045 goedkoper zal zijn. Hohmeyer,2010

Naast de overstap op vernieuwbare bronnen krijgt de reductie van CO2 emissies aandacht in de besluitvorming. CO2 opslag nu wordt van de hand gewezen zowel in Duitsland als in Denemarken om de opslagcapaciteit voor de toekomst te reserveren aangezien er naar gestreefd wordt om in 2050 tot een negatieve CO2 balans te komen. De opslagmogelijkheden voor het CO2 worden dan voor de biogasproductie en -verbranding gebruikt. Hohmeyer,2010

Daarnaast vindt Denemarken de opslag van CO2 nu te duur en te veel energie vergend Danish Ministry of Climate, Energy and Building, 2011.

Een geforceerde uitbouw van hoogspannings-verbindingen van de productieplaatsen in Noord-Duitsland naar de economische centra in Zuid-Duitsland is noodzakelijk.

Voor de opslag van overtollige elektriciteit uit wind en zon kiest Duitsland voor de productie van waterstof en methaan. Door toevoegen van CO2 kan uit waterstof weer methaan geproduceerd worden dat dan weer in het bestaande gasnet gebruikt kan worden. Daarnaast wordt energie opgeslagen door water op te pompen in stuwmeren. Klaus et al., 2010

Zowel Duitsland als Denemarken heeft als doelstelling om in 2020 50% van de energie uit vernieuwbare grondstoffen op te wekken, voornamelijk uit wind. Op dit moment zijn in Duitsland naast de reeds bestaande windparken en molens meer dan 2.000 molens in aanbouw en er zijn vergunningaanvragen voor 84 windparken met 3.600 windturbines in de Noord- en Oostzee in behandeling. Om de processen te versnellen zijn procedures vereenvoudigd, alsmede voor de aanleg van hoogspanningstracés. De Duitse regering investeert vijf miljard euro in windparken.

Veel wordt ook geïnvesteerd in onderzoek met betrekking tot energieopslag. Terwijl bijdragen aan PV-cellen verlaagd worden vanwege het toenemende rendement, wordt juist de uitbouw van decentrale WKK-installaties bevorderd. [www.bundesregierung.de]

Energie en warmte op wijkniveau

In Nederland wordt in het kader van een duurzame energie- en warmteproductie vaak de trias energetica gebruikt: 1. vraag beperken, 2. gebruik duurzame bronnen en 3. efficiënt gebruik fossiele bronnen. Hier word de trias uitgebreid met een extra stap [Dobbelsteen, 2011] namelijk de stap van de introductie van het gebruik van reststromen. Deze strategie wordt de Nieuwe Stappen Strategie (NSS) genoemd.

Daarnaast wordt stap 4 door ons uitgebreid met efficiënt gebruik van duurzame bronnen.

  • vraag reduceren
  • reststromen benutten
  • gebruik duurzame bronnen
  • efficiënt gebruik duurzame en fossiele bronnen

In het schema uit REAP2 zijn de mogelijkheden met betrekking tot vraag beperken, reststromen benutten en duurzaam opwekken op de verschillende schaalniveaus benoemd. In het onderstaande maatregelenoverzicht zijn de technische maatregelen op blok- en wijkniveau samengevoegd.

Beperk de vraag

Gebouwniveau
  • Verbeter gebouwschil
  • De vraag naar koeling verminderen
  • Bouwmaterialen met een hoge albedowaarde en een lage emissiviteitswaarde
  • Optimalisatie daglichttoetreding
  • Activering van gebouwonderdelen
  • Efficiënte en gezonde ventilatie
  • Efficiënt hang- en sluitwerk
  • Efficiënte verlichting
  • Optimalisatie van bedrijven
  • Slimme meters/thermostaten
  • Onderwijs
Buurt-/wijkniveau
  • Warmteverlies beperken
  • Oriëntatie
  • Vermindering van windverstoring
  • Vraag naar koeling verminderen
  • Bestratingsmaterialen met een hoge albedo-waarde en lage emissiewaarden
  • Zonwering door groen
  • Temperatuurvermindering door groen
  • Efficiënte verlichting
Stad-/regio-niveau
  • De vraag naar koeling verminderen
  • Bestratingsmaterialen met een hoge albedowaarde en een lage emissiviteitswaarde
  • Stadsventilatie
  • Temperatuurvermindering door groen

Hergebruik van afvalstromen

Gebouwniveau

Lucht:

  • Terugwinning van ventilatielucht

Water:

  • Douche warmteterugwinning
Buurt-/wijkniveau

Water:

  • Afvalwater

Organisch afval/biomassa:

  • Vergisting organisch huishoudelijk afval/biogasproductie

Restwarmte van productie

Processen

Stad-/regio-niveau

Water:

  • Afvalwater

Organisch afval/biomassa:

  • Vergisting organisch huishoudelijk afval/biogasproductie
  • Vergisting afval/biogasproductie
  • Restwarmte van productieprocessen

Gebruik duurzame bronnen

Gebouwniveau

Zon:

  • Passieve zonne-energie
  • PV-panelen
  • Thermische zonnecollectoren

Wind:

  • Kleine windturbines

Omgevingswarmte:

  • Oppervlaktewater
  • Drinkwater
  • Lucht
  • Grond

WKK-biobrandstof

Buurt-/wijkniveau

Zon:

  • Passieve zonne-energie
  • PV-panelen
  • Thermische zonnecollectoren

Wind:

  • Kleine windturbines

Omgevingswarmte:

  • Oppervlaktewater
  • Drinkwater
  • Lucht
  • Grond

WKK-biobrandstof

Waterkracht

Stad-/regio-niveau

Zon:

  • Passieve zonne-energie
  • PV-panelen
  • Thermische zonnecollectoren

Wind:

  • Kleine windturbines

Omgevingswarmte:

  • Oppervlaktewater
  • Drinkwater
  • Lucht
  • Grond

WKK-biobrandstof

Waterkracht

Blauwe energie

Minimaliseer gebruik van fossiele bronnen

Gebouwniveau

CHP-fossil

Buurt-/wijkniveau

CHP-fossil

Stad-/regio-niveau

CHP-fossil

Energievraag verminderen © REAP, Andy van den Dobbelsteen
Details

De illustratie toont een vier bij vier tabel. De vier stappen (van de uitgebreide trias energetica) zijn op de horizontale as uitgezet en de schaalniveaus: stad, wijk, buurt en gebouw op de verticale as van boven naar beneden. In elke cel zijn de maatregelen beschreven voor dat schaalniveau en die stap. Tussen de cellen staan koppelingen die representeren dat maatregelen op verschillende schaalniveaus elkaar uiteraard aanvullen. In de kolom van stap 1 (vraag beperken) zijn de maatregelen tussen de schaalniveaus van stedelijke schaal naar gebouwschaal gekoppeld. In de kolom van stap 2 (hergebruik afvalstromen) is dit omgekeerd, waarbij de maatregelen van gebouwschaal naar stedelijke schaal gekoppeld zijn. Tussen stap twee en drie zijn de maat regelen per niveau horizontaal verbonden omdat duurzaam produceren kan door middel van hergebruik van afvalstromen. In stap 3 (duurzaam produceren) zijn de maatregelen wederom van stedelijke schaal naar gebouw schaal gekoppeld. 

 

 

 

Literatuur